Ongetwijfeld goedbedoeld steekt de patiënt zijn hand naar mij uit bij binnenkomst in de spreekkamer. Vriendelijk, doch vastberaden, blijft hij mij aankijken, terwijl zijn arm nog steeds in de lucht blijft hangen. Zelfs als hij ziet dat ik achter mijn bureau blijf staan en zwaai als begroeting.

Mijn vaste patiënten weten het inmiddels: ik zwaai, lach en maak oogcontact. Patiënten die voor het eerst of maar sporadisch langskomen, leg ik het uit. Want ik geef geen hand. Niet uit onbeleefdheid of omdat ik bang ben voor besmettingsgevaar (ik ben inmiddels wel wat gewend), maar wél om de patiënt zelf te beschermen. Als longarts zie ik dagelijks een heleboel kwetsbare mensen, en thuis heb ik ook nog een gezin met jonge kinderen.

Nee, ik ben niet bang voor u. U zou juist bang voor míj moeten zijn. Als longartsen hebben we al jarenlang het idee om geen handdruk meer te geven. Vóór de coronatijd was dit al een gespreksonderwerp. En tijdens de pandemie was het vanzelfsprekend: niemand gaf elkaar een hand. Maar daarna belandden we in een grijs gebied: de één geeft wel een hand, de ander niet. En dat zorgt voor onduidelijkheid.

Er was geen helder beleid binnen Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis. Tot nu. Want één van de medisch specialisten bracht het ter sprake bij de Vereniging van Medische Staf (VMS). Geen beleid is verwarrend en zorgt voor ongemakkelijke situaties, zowel voor artsen als voor patiënten en hun naasten. Vanuit ons perspectief: het is toch vreemd om handen te blijven schudden als het ziekenhuis vol ligt met patiënten met overdraagbare virussen?

Vanaf nu is het beleid dus helder: we geven geen handdruk, tenzij… Tenzij de situatie vraagt om een andere, weloverwogen keuze. Bijvoorbeeld bij een slechtnieuwsgesprek of verdrietige situatie.

 

Wat blijkt? Zonder een handdruk kun je evengoed gastvrij zijn. Zeker als ik uitleg geef over de achterliggende gedachte, begrijpt bijna iedereen het. Ikzelf maak er graag een grapje van en zwaai vrolijk als iemand binnenkomt. Maar er zijn ook collega’s die het anders aanpakken: ze maken een handgebaar, knikken of lachen vriendelijk.

 

En natuurlijk is het soms wennen. Maar mijn vaste patiënten wuiven al vrolijk terug. Het is een kwestie van tijd voordat ook de meneer met de uitgestrekte arm, zwaaiend de spreekkamer binnenwandelt.