Onze hond schudt de laatste regendruppels van zijn tarwebruine vacht na een stevige zondagswandeling langs de Oosterschelde. Mijn natte jas hang ik te drogen in de hal. Dan rinkelt ineens mijn telefoon. Mijn collega aan de lijn: “Ik heb een spoedgeval: een zeer hoogbejaarde man met een grote darmtumor. Hij heeft een volledige darmafsluiting.” De situatie oogt somber. Een hoogbejaarde man, ernstig uitgedroogd, brakend. Statistisch gezien geen gunstig uitgangspunt. Maar statistieken zijn regelmatig slechts een deel van het verhaal.
Mijn collega is verrassend optimistisch. “Deze man is knettervitaal! Hij woont zelfstandig, loopt zonder hulpmiddelen, is glashelder van geest.” Een anomalie, een uitzondering op de regel. Is de kalenderleeftijd hier leidend of moeten we misschien toch een groot gewicht toekennen aan zijn biologische vitaliteit? We besluiten na wikken en wegen tot een spoedoperatie. Een narcose, een grote buikoperatie, en hierna een postoperatief revalidatietraject. Het is het soort ingreep waarvan je jezelf soms afvraagt: is dit nog verantwoord? Zeker bij iemand van hoogbejaarde leeftijd.
Een paar maanden later zie ik hem terug op de polikliniek. Blakend van gezondheid. “Dokter, ik kan weer volledig normaal naar het toilet. Het gaat uitstekend met me.” Dankbaarheid straalt van hem af. Hij prijst het hele team, van de operatieassistenten tot de darmverpleegkundigen, van de poliassistenten tot de chirurgen.
Het doet denken aan auto’s. Sommige modellen geven er na 150.000 kilometer de brui aan. De versnellingsbak begeeft het ineens, de elektronica hapert steeds vaker, de motor verliest zijn kracht. Andere exemplaren halen met het juiste onderhoud met gemak een half miljoen kilometer en blijven steeds soepel rijden. Deze man was zo’n auto. Geen rammelende oldtimer, maar een goed onderhouden klassieker die na een revisie weer moeiteloos de weg op kon. De veerkracht van het menselijk lichaam is meestal omgekeerd evenredig met de kalenderleeftijd, maar zeker niet altijd.